Lay Summary (Dutch)

Sociale interactie speelt een belangrijke rol in onze fysieke en mentale gezondheid. Verminderd sociaal functioneren kan leiden tot allerlei aandoeningen, waaronder hart- en vaatziekten en een verhoogde kans om eerder te overlijden. Daarnaast komt verminderd sociaal functioneren  voor bij verschillende ‘neuropsychiatrische’ ziektes, zoals de ziekte van Alzheimer en schizofrenie. Hoewel deze twee ziektes erg van elkaar verschillen, zijn er overeenkomsten in de manier waarop verminderd sociaal functioneren zich uit. In de afgelopen jaren is er binnen het PRISM project onderzoek gedaan naar de overeenkomsten in verminderd sociaal functioneren bij deze twee ziekten. Ook werd er onderzocht of, en zo ja, op welke manier verstoord sociaal gedrag terug te zien is in de hersenen.

In het PRISM onderzoek is er met een ‘transdiagnostische’ blik naar twee zeer verschillende neuropsychiatrische ziekten gekeken. Met transdiagnostisch wordt bedoeld dat er niet zozeer naar aparte ziekten wordt gekeken, maar meer naar de onderliggende symptomen van deze ziektes. Zoals koorts een teken kan zijn van een ontsteking, griep of iets anders, zo kan verminderd sociaal functioneren ook een symptoom zijn van zeer verschillende ziektes.

Normaal gesproken wordt verminderd sociaal functioneren voor verschillende ziektes op verschillende manieren beschreven. Bij depressie wordt verminderd sociaal functioneren vaak gezien als een gebrek om vreugde te ervaren (ook wel ‘anhedonie’ genoemd). Bij schizofrenie wordt het als onderdeel van afvlakking van emoties en vermindering van initiatief (ook wel ‘negatieve symptomen’) gezien. Bij de ziekte van Alzheimer wordt verminderd sociaal functioneren vaak als een gevolg gezien van schuld en schaamte door het geheugenverlies. PRISM richt zich op de overeenkomsten in verminderd sociaal functioneren bij deze ziektenbeelden.

Uit het vragenlijstonderzoek van PRISM blijkt dat verminderd sociaal functioneren zich op een vergelijkbare manier uit bij patiënten met schizofrenie en de ziekte van Alzheimer. Beide patiëntgroepen rapporteren vermindering in sociaal gedrag. Schizofrenie patiënten laten daarnaast ook een verlaagd emotioneel sociaal functioneren zien. Uit het hersenscanonderzoek blijkt daarnaast dat de communicatie tussen bepaalde  hersengebieden  minder efficiënt is bij mensen met verminderd sociaal functioneren vergeleken met mensen met normaal sociaal gedrag. Dat gebeurt onafhankelijk van het specifieke ziektebeeld. Dat is een verrassende bevinding. Het betekent namelijk dat verstoord sociaal gedrag zich op hersenniveau op dezelfde wijze uit bij zowel schizofrenie als de ziekte van Alzheimer. Hoe deze veranderingen in de hersenen precies samenhangen met de veranderingen in sociaal gedrag moet verder worden onderzocht.

Samengevat toont het PRISM onderzoek aan dat er duidelijke overeenkomsten zijn in verstoord sociaal gedrag bij verschillende ziektes. De resultaten laten dus zien dat het zinvol is om met een transdiagnostische blik naar verminderd sociaal functioneren te kijken. Dit betekent ook dat er mogelijkheden liggen om op zoek te gaan naar de beste manier om verminderd sociaal functioneren te diagnosticeren en te behandelen, los van welk ziektebeeld ten grondslag ligt aan de vermindering in sociaal functioneren.  Dit onderzoek wordt nu eerst herhaald en uitgebreid naar patiënten met een depressie om de generaliseerbaarheid van de bevindingen vast te stellen.